In 1951 opperde de Nederlandse minister Van Riel dat er te veel geld werd weggesmeten aan subsidies voor kunstenaars, terwijl dit geld veel beter gebruikt zou kunnen worden voor belangrijkere aangelegenheden. Straaljagers bijvoorbeeld. Ja, ook in 1951 meende men dat kunstenaars zich maar eens moesten los maken van de subsidieslurf.
Roger Van de Velde publiceert op 15 maart 1951 zijn visie in De Nieuwe Gazet in een artikel met als titel Liever bommen dan poëzie. Een fragment:
‘Waarom enerszijds bezuiniging en muggenzifterij op het zuurgewonnen loon van de kleine man en anderszijds een overvloed aan geschenken aan een ‘overbodige luxe’ als de kunst – en dan vooral de Kunst met een hoofdletter – die tenslotte toch maar de ‘happy few’ gewaardeerd wordt? Waar zit hier de verhouding, redeneert de man in de straat, samen met mijnheer Van Riel. De verhouding zit hem natuurlijk in het standpunt of men de kunst – met en zonder hoofdletter – al dan niet als een ‘overbodige luxe’ beschouwt. In het bevestigend geval heeft de discussie geen zin meer en kunnen wij goedschiks terugkeren naar het stenen tijdperk.’
Minister Van Riel wil net als Peter de Roover ‘echte’ kunst, kunst die schoonheid nastreeft. Hij pleit om enkel nog de ‘echte’ kunst te subsidiëren.
‘Het is hier de plaats niet om een debat te beginnen over de waardeverhoudingen in de kunst, maar toch zouden wij van mijnheer Van Riel graag vernemen, welke maatstaven hij gebruikt om de ‘echte’ van de ‘valse’ kunst te onderscheiden. Het procedé zal na eeuwen discussie en polemieken ongetwijfeld met enthousiasme begroet worden! […] Laat ons nu even veronderstellen dat er aan de hand van zekere conventionele en uiteraard zeer persoonlijke maatstaven toch een onderscheid gemaakt zou kunnen worden tussen ‘echte’ en ‘valse’ kunst, tussen de kunst die wel en deze die niet in aanmerking komt voor financiële steun, hoe spoedig zou het vrij initiatief dan niet geprangd worden in het keurslijf van eng dirigisme, naar het weinig stichtelijke voorbeeld van de zogenaamde ‘geleide kunst’ der heren Hitler en Stalin? Hoe gemakkelijk zouden zelfs de begaafde elementen zich dan niet laten verleiden tot het frabikeren van bestellingen waarvan de betaling op voorhand zou gewaarborgd zijn en wat zou er dan nog overblijven van de artistieke vrijheid, die in de werkelijk ‘echte’ kunst altijd en terecht als een onaantastbaar beginsel heeft gegolden? […] Wat mijnheer Van Riel betoogt is echter niets minder dan een onderwerping van de geest aan het stof, het is de overwinning van het lichaam op de ziel en een onvoorwaardelijke terugkeer naar de tijd toen de mens genoeg had aan een knots om alles uit de weg te ruimen wat zijn primitiefste instinct bedreigde: zelfbehoud.’
De slotzinnen van Rogers artikel zijn nog steeds actueel:
‘Als het waar is, dat twintig eeuwen beschaving ons zo ver gebracht hebben; als het waar is dat de vrijheid waarvan de kunst toch de edelste uitdrukking is, moet geofferd worden aan het geweld, dan is het niet eens meer nodig dat er nog straaljagers gemaakt worden. Dan kunnen wij deze aardbol met al zijn machines en robotten liefst met duizend atoombommen laten ontploffen, want dan heeft het leven voor geen seconde betekenis meer.’
